rudolf höß 10
«Verantwoordelijk voor de dramatische ommekeer van Höss
was iets dat was gebeurd de dag voordat deze brieven werden geschreven.
Op 4 april 1947, Goede Vrijdag...
de dag dat hij werd overgebracht naar de gevangenis in Wadowice,
en twee dagen na het doodvonnis in Warschau, vroeg Höss zelf om een priester.
Toen er niemand verscheen, herháálde hij zijn verzoek schriftelijk.
Ieder vermoeden dat hij geprobeerd zou hebben in de gunst te komen bij zijn gevangenbewaarders wordt uitgesloten, door het feit dat Polen destijds werd geregeerd door atheïstische communisten.
Bovendien had Höss zijn lot aanvaard, door te weigeren het gratieverzoek in te dienen waar hij wettelijk gesproken recht op had.
Het kostte bijna een week om een priester te vinden die voldoende Duits verstond om Höss, die geen Pools sprak, te kunnen dienen.
Op 10 april, 1e donderdag na Pasen..
kreeg Höss bezoek van de Provinciaal-jezuïet uit Krakau, pater Władysław Lohn sj. Hij had van 1928 tot 1934 les gegeven aan de Gregoriaanse Universiteit in Rome, was sinds 1935 Provinciaal van de Zuid-Poolse provincie van de Sociëteit van Jezus én sprak vloeiend Duits.
Tijdens de oorlog waren zevenentwintig van Lohns medebroeders in Auschwitz gevangengezet. Twaalf van hen kwamen om. Lohn bracht op 10 april enkele uren door met Höss.
Aan het eind van dit gesprek, legde Höss een formele geloofsbelijdenis af, en keerde daarmee terug naar de katholieke kerk die hij een kwart eeuw eerder had verlaten. En hij legde ook zijn biecht af.
De volgende dag, 11 april...
keerde pater Lohn terug, samen met de koster van de plaatselijke parochiekerk, en gaf de heilige communie aan Höss, die huilend in het midden van zijn cel knielde.
Elf jaar later, in een preek tijdens de eerste mis van een mede-jezuïet,
vertelde Lohn het verhaal van zijn bezoek aan de dodencel
van de moordenaar van zijn medebroeders.
Als voorbeeld van hoe radicaal
de eisen van de bediening van de biecht kunnen zijn.
Op 11 april, de dag van de laatste riten...
schreef Höss de afscheidsbrieven aan vrouw en kinderen.
Een dag later stuurde hij nog een slotverklaring naar de openbare aanklager.
'Mijn geweten dwingt mij de volgende verklaring af te leggen.
In de eenzaamheid van mijn gevangeniscel, ben ik tot de bittere erkenning gekomen dat ik ernstig heb gezondigd tegen de mensheid.
Als commandant van Auschwitz was ik verantwoordelijk voor de uitvoering van een deel van de wrede plannen van het Derde Rijk voor menselijke vernietiging.
Door dit te doen heb ik de mensheid verschrikkelijke wonden toegebracht. Ik heb vooral voor het Poolse volk onuitsprekelijk lijden veroorzaakt. En moet dit met mijn leven betalen.
Moge de Heer God op een dag vergeven wat ik heb gedaan. Ik vraag het Poolse volk om vergeving. In Poolse gevangenissen heb ik voor het eerst ervaren wat menselijke vriendelijkheid is.
Ondanks alles wat er is gebeurd, heb ik een humane behandeling ervaren die ik nooit had kunnen verwachten, en die mij diep heeft beschaamd.
Mogen de feiten die nu naar buiten komen over de verschrikkelijke misdaden tegen de menselijkheid de herhaling van zulke wrede daden voor altijd onmogelijk maken.' »
Reacties
Een reactie posten